- payer
- payer [pejjee]I 〈onovergankelijk werkwoord〉1 betalen2 lonend zijn ⇒ geld opbrengen3 〈+ pour〉boeten (voor) ⇒ gestraft worden (voor)II 〈overgankelijk werkwoord〉1 betalen ⇒ voldoen, vergoeden2 belonen3 boeten voor4 schenken ⇒ trakteren op, uitnodigen voor♦voorbeelden:1 tu me le paieras • ik zal het je betaald zetten3 payer qc. de sa vie • iets met de dood bekopen4 viens, je te paie un verre • kom, drink er een van me¶ être payé pour savoir que • tot zijn schade geleerd hebben dat〈schertsend〉 je ne suis pas payé pour ça • daar ben ik niet voor aangenomenIII se payer 〈wederkerend werkwoord〉 〈informeel〉1 zichzelf trakteren op ⇒ zich veroorloven, voor zichzelf kopen2 geld 〈van een bedrag〉afhouden ⇒ nemen wat je toekomt3 betaald worden♦voorbeelden:1 se payer du bon temps, s'en payer (une tranche) • het er goed van nemen〈schertsend〉 se payer un zéro en histoire • een nul voor geschiedenis halen3 cela ne se paie pas • dat is onbetaalbaar¶ tout se paie • ieder krijgt zijn verdiende loonv1) betalen2) lonend zijn3) boeten (voor)4) belonen5) schenken
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.